Leestijd 13 minuten

Het idee om de hoeveelheid mineralen precies af te stemmen op het ruwvoer horen we steeds weer. En op het eerste gezicht klinkt het ook heel logisch. Biologische systemen functioneren echter op een iets complexere manier. Dit begint al met het feit dat je niet precies kunt bepalen hoeveel van welke mineralen het paard binnenkrijgt via het ruwvoer. Natuurlijk kun je monsters van elke hooibaal laten analyseren.

Laten we er van uitgaan dat het hooi niet van een monocultuurweide afkomstig is. Maar dat het zo soortenrijk mogelijk is en geschikt voor paarden. Dan kan je bij dergelijke weiden al merken dat de planten niet gelijkmatig over de weide verdeeld zijn.

Kruiden en ook grassoorten vormen regelmatige “nesten” waarin ze in clusters voorkomen. Hoe groter de weide, hoe gevarieerder de vegetatie in de verschillende secties. Dus zelfs een lichte helling is genoeg om aan de zuidzijde van dit heuveltje andere planten te laten groeien dan aan de noordzijde. Een kleine daling zorgt ervoor dat plassen lang blijven staan als het regent en dat er langer vocht blijft zitten als het droog is. Daarom heeft deze daling ook een andere vegetatie.

© Adobe Stock / Achim Banck

Tijdens de oogst worden niet alle planten van het gebied homogeen met elkaar gemengd. Echter blijven de planten van één gebied dan vrij dicht bij elkaar, zelfs tijdens het persen. Zo vind je in hooibalen van dergelijke gebieden ook vergelijkbare opeenhopingen van planten. Hiervoor hoef je alleen maar een volledige ronde baal uit te rollen en dit spoor af te lopen. Afhankelijk van het gedeelte van de baal waaruit je een monster hebt genomen, kun je heel verschillende minerale waarden krijgen.

Gehaltes analyseren

Nu kun je natuurlijk beweren dat voor hooianalyses altijd meerdere monsters van één baal moeten worden genomen (buiten, binnen). Maar ook monsters van verschillende balen die worden samengevoegd tot een samengesteld monster. Dit geeft een gemiddelde waarde voor de weide aan. Echter komt het niet overeen met wat en hoe de paarden het hooi daadwerkelijk eten. Want voor hooivoeding meng je geen hooi van verschillende balenlagen en van verschillende balen in één hooinet (= samengevoegd monster). Meestal voer je de baal min of meer achter elkaar weg en open je daarna de volgende baal.

Dus van voermoment tot voermoment kun je heel verschillende mineralengehaltes in het hooi hebben dat de paarden eten.

Heb je hooibalen van verschillende percelen die op verschillende tijdstippen gemaaid zijn, moet je van elke partij een apart verzamelmonster nemen. Anders kun je het mineraalgehalte niet bepalen. Één partij betekent hierbij één snede van dezelfde weide, de tweede snede van dezelfde weide is de volgende partij. Dit komt omdat de mineraalgehaltes sterk per weide, per snede of per jaar kunnen verschillen. De eerste snede van een weide dit jaar kan een heel ander mineraalgehalte hebben dan de snede van dezelfde weide op hetzelfde tijdstip vorig jaar.

Individuele huisvesting op stal

Dan zijn er nog de zeer verschillende hoeveelheden hooi die paarden eten. Bij de individuele huisvesting op stal is het nog redelijk eenvoudig om te bepalen hoeveel het paard gegeten heeft. Je hoeft alleen maar de hoeveelheid hooi af te wegen die je per voerbeurt geeft. En vervolgens ook de hoeveelheid die weer uit de stal wordt gehaald. Er moet natuurlijk wel op worden gelet dat vochtig hooi dat wordt weggehaald (bijvoorbeeld omdat het paard erop heeft geplast) vóór het wegen wordt gedroogd tot een restvochtgehalte van 10-15%, om het meetresultaat niet te vervalsen. Dit geeft je een vrij nauwkeurige indicatie van wat het paard daadwerkelijk heeft gegeten. Hierbij wordt wel ervan uitgegaan dat het op een bodembedekking staat die niet eetbaar is. Als het op stro staat, wordt het moeilijk, omdat je niet precies kunt bepalen hoeveel stro het paard heeft gegeten. Bovendien is het niet mogelijk om precies te zeggen hoe beschikbaar de (chemisch meetbare) mineralen in het stro waren. Dit omdat stro erg houtachtig is en de plantencellen daarom niet efficiënt van het paard kunnen worden afgebroken. Men zou dus een analytische waarde moeten hebben van het mineraalgehalte in het floëem en xyleem, d.w.z. het geleidingssysteem van de plant, dat vrij gemakkelijk toegankelijk was voor de paarden, en het deel berekenen dat zich in de cellen bevindt. Helaas is dit in termen van analyse echter niet mogelijk. Hierdoor is het vrij moeilijk om de exacte hoeveelheid mineralen te bepalen die het paard daadwerkelijk heeft binnengekregen.

Drie paarden kijken over hun staldeuren
© Adobe Stock/castenoid

Groepshuisvesting in een (open) loopstal

Ook in een (open) loopstal is het moeilijk om te bepalen hoeveel hooi een paard precies eet. Want ook al kun je per paard een bepaalde hoeveelheid afwegen en in de hooiruif geven, kun je niet zien of het paard deze hoeveelheid ook daadwerkelijk heeft gegeten of niet. Dit komt omdat de eetsnelheid van paarden erg variabel is en kan worden verhoogd tot vier keer zo snel dan normaal. Als er een gulzig paard in de groep is, kan worden aangenomen dat het aanzienlijk meer hooi heeft gegeten dan het zou moeten. Dan hebben de anderen natuurlijk minder hooi gehad. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de wei: de paarden eten de planten niet gelijkmatig op, maar zijn selectieve eters. Dus zelfs als ik monsters van mijn weide laat analyseren, betekent dat nog niet dat het paard daadwerkelijk van alle planten in dit monster heeft gegeten. Bovendien is het niet mogelijk om precies te bepalen hoeveel gras een paard eet wanneer het op de wei staat, omdat de hoeveelheden nogal kunnen variëren. Nogmaals: het paard kan zijn eetsnelheid verviervoudigen. En het maakt een groot verschil in de analysegegevens of een paard 10 kg vers weidegras heeft gegeten of 40 kg. Zonder een exacte meting van de hoeveelheid ruwvoer die het paard heeft gegeten, is het niet mogelijk om precies te bepalen hoeveel van welk mineraal het paard heeft binnengekregen.

© Adobe Stock/leszekglasner

Theorie ≠ Praktijk

Je kunt dus zien dat de theorie om het mineraalvoer individueel aan te passen aan het mineraalgehalte van het ruwvoer helaas in de praktijk van een paardvriendelijke huisvesting niet echt werkt.

Het goede nieuws is dat het paard zich in de loop van ongeveer 50 miljoen jaar evolutie heeft aangepast aan de schommelende toevoer van mineralen uit zijn ruwvoer.

Het paardenlichaam beschikt over opslagmogelijkheden voor alle mineralen. Botten zijn bijvoorbeeld een grote opslagplaats voor calcium, in de spieren vinden we een overmaat aan fosfor en in de lever kunnen zink, koper en ijzer tijdelijk worden opgeslagen. Als het voer nu voldoende hoeveelheden van een mineraal bevat, wordt het opgenomen en in de voorraden opgeslagen. Als de kudde verder trekt en de vegetatie in het volgende gebied heel weinig van dit mineraal bevat, kan het uit de voorraden worden gehaald zodat de stofwisseling soepel doorgaat. Zodra er weer meer van dit mineraal in het basisvoer zit, worden de voorraden aangevuld. Daarnaast is er het “sorteermechanisme” voor mineralen in de darmwand van het paard. Mineralen stromen niet zomaar van de darm naar de binnenkant van het lichaam, zoiets zou fataal zijn. In plaats daarvan is de opname een sterk gereguleerd proces waarbij mineraalreceptoren en transportermoleculen in de darmwandcellen betrokken zijn. Dit proces wordt geregeld door het zenuwstelsel en het hormonale systeem.

Wat gebeurt er in het lichaam?

Calcium is bijvoorbeeld vrijwel altijd aanwezig in het basisvoer van paarden in een gigantisch overschot ten opzichte van de consumptie en ook ten opzichte van fosfor (die in afhankelijkheid van elkaar worden gereguleerd). Daarom wordt niet al het calcium uit de voeding opgenomen, maar blijft een groot deel achter in de darm en wordt uitgescheiden met de mest. Tegelijkertijd kan elk overschot dat in eerste instantie wordt opgenomen maar niet verbruikt, ook op een later moment weer worden uitgescheiden. De nieren spelen hierbij een centrale rol, omdat zij de mineralenbalans reguleren door onder andere de uitscheiding van mineralen. Daarom is de urine van paarden meestal melkachtig – dit is overtollig calcium in de vorm van calciumcarbonaat dat wordt uitgescheiden. Dit zal niet gebeuren bij vleeseters(carnivoren), omdat zij een tekort aan calcium hebben ten opzichte van fosfor. Daarom wordt fosfor hier eerder uitgescheiden en is de urine helder. De relatie tussen inname, opslag en uitscheiding van calcium en fosfor wordt onder andere geregeld door het parathyroïdhormoon en calcitonine, in wisselwerking met vitamine D3. Dit wordt bij paarden ofwel gevormd in de huid onder invloed van zonlicht of de voorloper vitamine D2 kan worden omgezet in D3 uit het basisvoer als er niet voldoende zonlicht beschikbaar is. De details van dit zeer goed wetenschappelijk bestudeerde proces zijn te vinden in elk leerboek over fysiologie.

Opslag – regulering – uitscheiding

Deze reguleringsmechanismen bestaan voor alle mineralen. Hun opname is al gecontroleerd, ze worden opgeslagen om beschikbaar te zijn in tijden van een tekort en – behalve selenocysteïne – kunnen ze ook zonder problemen worden uitgescheiden. Alleen in gevallen van extreem overaanbod (bijv. jodium uit zeewier, als dit de enige bron van mineraal voer is, of selenium in de Great Plains van de VS, waar selenium-indicatorplanten dit sporenelement overmatig ophopen) of wanneer organische mineralen worden gebruikt, waarvan de meeste in deze vorm niet in de natuur voorkomen, worden deze natuurlijke reguleringsmechanismen uitgeschakeld en kan overaanbod of vergiftiging optreden. Om goede redenen heeft de diervoederwetgeving daarom ook maximumwaarden vastgesteld voor veel mineralen die niet overschreden mogen worden in diervoeder.

Onderzoek niet divers genoeg

Mineralen voeren op basis van de benodigde hoeveelheden die in de voerboeken worden aangegeven, is ook grotendeels zinloos. Ten eerste moet je van de vereiste waarde het deel aftrekken dat wordt opgenomen via de basisvoeding (met alle problemen van dien, zie hierboven). En ten tweede werden de in boeken afgedrukte behoeftewaarden meestal verkregen van renpaarden in galop of van warmbloedpaarden in de sport. Dit komt simpelweg door het feit dat je voor een redelijke statistische evaluatie een grote groep paarden moet hebben die allemaal tot hetzelfde ras behoren en indien mogelijk allemaal dezelfde voeding en training hebben ontvangen. Volbloeden en sportpaarden zijn een goede keuze. Een gemengde kudde in een loopstal met verschillende individuele voerschema’s biedt geen voldoende gestandaardiseerde basis om statistische evaluaties op te baseren.

Deels grote verschillen tussen rassen

We weten nu echter uit andere onderzoeken dat volbloeden en warmbloedpaarden een stofwisseling hebben die in veel details heel anders functioneert dan die van pony’s en robuuste paarden, zoals Haflingers, IJslanders en Fjords. Daarnaast kun je, vooral bij volbloed- en warmbloedpaarden, aannemen dat de voeding niet helemaal is wat je diervriendelijk zou noemen (meestal veel te weinig hooi in maaltijden met lange voerpauzes en daarnaast grote hoeveelheden krachtvoer) en ook de werkbelasting en dus het mineralenverbruik is aanzienlijk hoger dan bij recreatiepaarden. In vakkringen wordt daarom al enige tijd gediscussieerd over het feit dat de waarden voor de dagelijkse behoefte die in de literatuur worden gebruikt, veel te hoog zijn voor de meeste paarden. Maar niemand weet precies waar ze moeten liggen voor een ambitieuze IJslander, of een Tinker die alleen wat rustige buitenritten doet, of een Haflinger die risico loopt op hoefbevangenheid.

© Adobe Stock / cynoclub

Zelfs met bloedbeeld lastig te bepalen

Het bepalen van zulke waarden is ook moeilijk omdat het lichaam opslagmechanismen heeft die deficiëntiesymptomen over zeer lange perioden bufferen. Dit vertaalt zich als: De botten van het paard zullen eerder breken door demineralisatie dan dat ik een calciumtekort zie in het bloedonderzoek. Bovendien kun je paarden niet mineraalvrij voeren. Hooi en gras bevatten bijvoorbeeld meestal zoveel ijzer dat het onmogelijk is om een ijzertekort te veroorzaken (dat bovendien door de lever uit de hemoglobine wordt gerecycled), tenzij er meerdere liters bloed van het paard worden afgetapt of het paard massaal met wormen is besmet. Maar dit zijn natuurlijk geen natuurlijke omstandigheden. Er zijn ook mineralen waarvan experts al lang weten dat de bloedwaarde geen enkele verband heeft met de waarden in het weefsel, zoals het geval is bij selenium. Andere mineralen zoals zwavel kunnen helemaal niet worden gedetecteerd in het bloed omdat ze alleen in gebonden vorm voorkomen. Zelfs met het beste bloedbeeld is het dus niet mogelijk om een tekort aan de meeste mineralen op tijd op te sporen om er specifiek tegen te kunnen werken. Alleen koper en zink geven enige informatie in het bloedbeeld, maar als deze tekorten vertonen, kan dit zowel een onvoldoende aanvoer als een overmatig verbruik zijn, bijvoorbeeld door verstoorde ontgiftingsprocessen. Je kunt dus zien: theoretisch is een gerichte mineralenvoorziening op basis van de behoeften van het paard een goed idee, maar in de praktijk van biologische systemen werkt het helaas helemaal niet.

Paarden eten mineraalvoer
© Adobe Stock/Annalene

De paardenlichaam reguleert veel zelf

Voor het voeren van mineraalvoer betekent dit heel pragmatisch: het maakt niet uit hoeveel milligram welk mineraal precies bevat en of de calcium-fosforverhouding nu 2:1 of 4:1 is. Dit zijn details die het paardenorganisme helemaal zelf kan regelen, afhankelijk van het mineralengehalte dat al is opgenomen via het basisvoer. Belangrijk is dat mineraalvoer regelmatig en periodiek als kuur wordt aangeboden, zodat het paard de kans krijgt om zijn mineraalvoorraden aan te vullen wanneer deze uitgeput raken. Mineralen waarvan de voorraden nog goed gevuld zijn, blijven in de darm en worden met de mest uitgescheiden of kunnen via de urine weer worden afgevoerd. Dit kan gebruikt worden om schommelingen in het basisvoer te compenseren, die niet altijd zichtbaar zijn in het hooi en gras. We hebben dus te weinig koper in heel veel hooimonsters, omdat de koperopname van de planten uit de bodem niet alleen afhangt van de vegetatie, maar ook van het molybdeengehalte in de bodem. Als de kopervoorraden leeg raken, dan moeten ze worden aangevuld en dit werkt via een mineraalvoer dat naast de andere mineralen ook koper bevat. Daarom werkt het aanbieden van mineralen via likstenen (zolang ze niet op snoep gebaseerd zijn) net zo goed als via normaal mineraalvoer (zonder smakelijke samenstelling).