Leestijd 9 minuten

Ten eerste: Er bestaat geen wondervoer tegen hoefkatrolontsteking! De therapie is langdurig en kan alleen worden bereikt door consequente maatregelen op het gebied van hoefbekappen, huisvesting en gebruik/training van het paard.

De ziekte die algemeen bekend staat als “hoefkatrol” heet eigenlijk podotrochlose en is nog steeds een echte doorn in het oog, vooral bij dressuur- en westernruiters en andere sportpaarden, omdat het hier bijzonder vaak lijkt voor te komen in vergelijking met bijvoorbeeld recreatiepaarden.

Het betreft het naviculare apparaat, dat zich in het hoefkapsel bevindt en bestaat uit de diepe buigpees, het straalbeen en de slijmbeurs, die er samen voor zorgen dat de diepe buigpees soepel over het hoefgewricht kan glijden.

Als zich hier een ontsteking voordoet, is deze niet alleen erg pijnlijk, maar leidt deze ook tot een duidelijk veranderd looppatroon en tot een opvallende houding in rust.

© Adobe Stock/WH_Pics

Tijdens het staan kan je zien dat de getroffen paarden vaak afwisselend één been naar voren plaatsen om de trekkracht van de diepe buigpees weg te nemen en zo met minder pijn te kunnen staan. Dit betekent niet de normale, gespreide houding die paarden meestal hebben tijdens het grazen. Dit ontlastende gedrag treedt bijvoorbeeld op wanneer het paard in de paddock staat of staat te dutten. Een been wordt hierbij altijd naar voren geplaatst en niet belast, terwijl het gewicht op het andere been rust.

Andere paarden staan in rust parallel, maar met licht gebogen voorknieën. Ook deze houding neemt trekkracht weg van de diepe buigpees. Als het paard in beweging is, stappen het vaak voorovergebogen en wil het niet echt op de hoefbal staan (in tegenstelling tot hoefbevangenheid, waarbij het paard niet over de teen wil rollen).

Een hoefkatrolontsteking komt over het algemeen aan beide benen voor, en dan vaker aan de voor- dan aan de achterbenen. Aan de achterbenen komt het minder vaak voor, en dan wordt de diagnose vaak niet goed gesteld. Meestal is het ene voorbeen meer aangetast dan het andere, vaak het standbeen.

Voor de diagnose wordt meestal een röntgenfoto van het straalbeen gemaakt. Helaas hebben onderzoeken aangetoond dat er geen correlatie is tussen de op röntgenfoto’s waargenomen resultaten en de klinische resultaten. Dit betekent dat een paard een catastrofale röntgenuitslag kan hebben, maar niet kreupel loopt en zijn hele leven kan presteren.

Omgekeerd zijn er veel situaties die onopvallend zijn op röntgenfoto’s, maar duidelijk het kreupelheidspatroon en de klinische symptomen van een hoefkatrolontsteking vertonen. Aangezien je op een röntgenfoto alleen bot (dichtheid) kunt zien, maar geen ontsteking in de weke delen, moeten de klinische uitslagen altijd worden meegenomen in de diagnose.

Een ontsteking van de hoefkatrol kan vele oorzaken hebben. De belangrijkste oorzaken zijn echter: onjuiste hoefbewerking en onjuiste belasting door de ruiter. Dit is het uitgangspunt voor therapie.

Nog steeds zijn er hoefsmeden die paarden met hoefkatrol op ijzers met een verdikte tak zetten. Niets is meer verkeerd. Al in de jaren 1970 toonden studies aan dat zo’n houding de bloedtoevoer naar de hoef vermindert. De paarden krijgen als het ware “slaap in de voeten”, wat betekent dat ze de pijn niet meer voelen en dus niet meer kreupel zijn. Echter, de ontsteking blijft en het lichaam kan deze door de verminderde bloedtoevoer niet goed genezen.

Daarom komt de kreupelheid meestal enkele jaren na de eerste aanval terug, tegen die tijd zijn andere gebieden vaak aangetast of vernietigd door het chronische ontstekingsproces. Hetzelfde geldt voor de zenuwsnede die graag wordt uitgevoerd: de waarneming van pijn is afgesneden, de kreupelheid is verdwenen. Het paard wordt verder belast, om een paar jaar later weer kreupel te worden als de zenuw is geregenereerd, alleen met een navenant vergevorderde destructie in het hoefgebied.

In plaats van duur beslaan is het in de meeste gevallen zinvoller om het paard op blote voeten te laten lopen zodat het hoefmechanisme weer normaal kan werken en het paard vervolgens 6-12 maanden op de wei te zetten om te regenereren (met regelmatig bekappen van de hoeven natuurlijk). Als je de speciale hoefijzers die er vaak onder zitten weghaalt, wordt het paard in het begin vaak extreem kreupel. Hier is het belangrijk om het paard geen pijnstillers te geven, of alleen zeer zorgvuldig gedoseerde, omdat pijn een belangrijk waarschuwingssignaal van het lichaam is tegen overbelasting.

Ook mag het paard in deze fase alleen vrijwillig en uit zichzelf bewegen, dus zet het in deze periode niet in een nieuwe kudde of iets dergelijks. Het beste is om het paard eerst apart van de andere paarden te zetten, maar zo dat ze elkaar goed kunnen zien, of met een rustig, vriendelijk paard als gezelschap. Gebruik geen paden over steen, asfalt of grind; plaats de schuilplaats indien mogelijk in de wei of – als er een verharde uitloop is – vul deze met zand of houtsnippers.

In de loop van ongeveer 3 maanden verbetert de gang meestal zodanig dat het paard niet langer acuut kreupel is, en binnen 6 maanden is de kreupelheid in de meeste gevallen volledig verdwenen.

Om een terugval te voorkomen, moet je echter niet te vroeg beginnen met trainen. Op de lange termijn zijn zulke paarden vaak veel beter af met een open loopstal of Paddock Paradise dan met een boxenstalling, omdat de vrije beweging de hoefcirculatie bevordert.

De oorzaken liggen meestal in “te vroeg, te veel! Vooral in de westernsport wordt een vroege start, vaak op de leeftijd van 2-3 jaar, als “normaal” beschouwd. Maar ook dressuurpaarden worden steeds vroeger prestatiegericht gereden.

Werden de paarden vroeger pas op een leeftijd van 6-8 jaar langzaam op M niveau uitgebracht, zie je ze op die leeftijd tegenwoordig al vaak op hoog niveau lopen. Zelfs paarden die bekend staan om hun late ontwikkeling, zoals IJslandse paarden, worden steeds vaker op de leeftijd van 3-4 jaar zadelmak gemaakt in plaats van 6-7 jaar zoals het vroeger het geval was.

Maar de natuur kan niet naar hartelust worden bedrogen. Elk paard vertoont botgroei (in de lengte) tot de leeftijd van ongeveer 6 jaar – ongeacht of het een pony of een warmbloedpaard is. Daarna groeit het nog eens twee jaar in de breedte, want tot de leeftijd van 8 jaar neemt de spiermassa sterk toe. Pas rond de leeftijd van 8 tot 9 jaar is een paard “klaar” met zijn natuurlijke ontwikkeling.

De laatste epifysaire (groei-) voegen worden pas tussen het 5e en 6e levensjaar verbeend. Een van de laatste zijn die van het heiligbeen, een bot dat het achterste uiteinde van de wervelkolom vormt voordat de staartwervels beginnen.

De meeste spieren die het paard nodig heeft om te “zitten”, d.w.z. om gewicht op de achterhand te brengen, zitten vast aan dit heiligbeen. Zolang het heiligbeen nog niet verbeend is, is een paard anatomisch helemaal niet in staat om belasting op te nemen met de achterhand, het loopt automatisch meer op de voorhand. Vraag je alsnog oefeningen die achterhandactiviteit vereisen, dan ” valsspelen” deze paarden zich een weg door zulke oefeningen via verkeerd spiergebruik.

Het is niet voor niets dat je tegenwoordig bijna geen zuiver gereden piaffe meer ziet. Ook zie je dat de stap van de meeste paarden naar de pas is verschoven en dat IJslandse paarden aan extreme rugproblemen lijden, Daardoor kunnen ze soms niet meer eens fatsoenlijk draven en dan worden aangeprezen als “natuurlijke tölters”.

Bij westernpaarden wordt dit nog verergerd door de gewichtsbelasting op veel te jonge leeftijd. De paarden zijn meestal vrij klein en sierlijk ten opzichte van hun ruiter, vooral wanneer ze op de leeftijd van 2 -2,5 jaar onder het zadel komen. Het gewicht van de ruiter samen met zijn zadel zorgt er dan vaak voor dat de groeivoegen in de voorbenen, vooral in het pijpbeen, veel te vroeg sluiten.

Het paard kan dan nog wel in de achterhand doorgroeien, maar slechts in zeer beperkte mate in de voorhand. Want hier is het pijpbeen het meest voor de groei in de lengte verantwoordelijk, maar moet ook de meeste belasting opvangen tijdens zware belasting. Het resultaat zijn paarden die overbouwd zijn als ze volgroeid zijn, d.w.z. dat het hoogste punt van het kruis hoger ligt dan de schoft.

© Adobe Stock/Dusan Kostic

Een paard dat zo gebouwd is, vindt het dan twee keer zo moeilijk om het gewicht met de achterhand op te nemen, het loopt dus nog meer op de voorhand. Daarnaast raken paarden die op zo’n jonge leeftijd zadelmak zijn gemaakt gewend aan verkeerde bewegingspatronen om het gebrek aan achterhandactiviteit te compenseren. Het corrigeren van deze bewegingspatronen is veel tijdrovender en moeizamer dan het paard pas op een latere leeftijd en op de juiste manier te trainen.

Het gevolg van te vroeg zadelmak maken en vooral een te vroege prestatiedwang is dan vaak een overbelasting van de structuren van de voorhand, wat kan leiden tot chronische hoefkatrolproblemen.

Het is niet zonder reden dat sportpaarden tegenwoordig zo vroeg met pensioen gaan – westernpaarden vaak al tussen hun 6e en 8e levensjaar, wanneer ze eigenlijk net volgroeid zijn en hun carrière zouden moeten beginnen. Zelfs in de dressuur- of springsport zie je zelden een paard dat ouder is dan 10 jaar en nog steeds meedraait in de grote sport.

IJslandse paarden die op deze manier getraind worden, bereiken vaak ook niet meer de legendarische bijbelse leeftijd van dit ras. Ze lijden al vroeg aan de slijtageverschijnselen van een te vroege training dat vaak ook niet genoeg aandacht aan de activiteit van de rugspieren geeft. Hoefkatrolproblemen komen duidelijk vaker voor bij dergelijke vroeg ingereden en prestatiegericht gereden paarden.

Elk extra jaar dat je je paard laat groeien en ontwikkelen als hij jong is, zal hij je direct bedanken met een gezonder bewegingsapparaat en een langere bereidheid om onder de ruiter te presteren.